Reizen is een gruwel, en naar Venetië gaan leek me helemaal overbodig. Gezien en gedaan, in heden en verleden, vanuit de luie stoel, zonder het risico van massatoerisme, James-Bondschurken of cholera. En dat adagiettoscheepje van Mahler is inmiddels vast uit de vaart geduwd door zo’n obese cruiseboot, dus daar hoef je de reis ook niet voor te maken.

Maar we liepen het station nog niet uit, te midden van duizenden andere rolkoffertjes, of ik was verliefd. Wat een verrukkelijke vergankelijkheid. Er bleek zelfs een pleintje te zijn zonder toerisme, en mét wijnbar.

De ruime achtertuin van Venetië, Veneto, reikt tot aan het Gardameer. Alles wat geen parkeerplaats is voor toeristenbussen is daar beplant met de proseccodruif, en verder met pinot grigio. Dankzij de appellationwetten is er ook nog ruimte voor de beruchte klassiekers soave, bardolino en valpolicello.

Lang geleden, toen wijn en ik elkaar net leerden kennen, ontmoette ik in een verre negorij een bardolino waar ik nog steeds van droom. Een lichte, doorzichtig rode vrolijke wildebras met weinig alcohol, baldadige zuren, veel wild fruit en de geur van een zomer vol pubertestosteron.

Het bleek een zeldzame uitzondering, die liefde van m’n leven. Het enige jeugdige waar andere bardolino’s aan doen denken zijn uitgeknepen acnepukkels. Toch, wie goed zoekt kan ze vinden, de Venetowijnen die net zo ondeugend en bekoorlijk zijn als Venetië.

Nicolaas Klei - Wijnwijs van A tot Z