Dankzij het daverende succes van Grüner Veltliner heeft Oostenrijk de reputatie slechts een witte wijn land te zijn. Maar de exportcijfers kleuren steeds vaker ‘rood’. Inmiddels is een derde deel van het wijngaardareaal beplant met blauwe druiven, waarbij de meeste plek (rond de 85 procent) is ingeruimd voor lokale spelers als Blaufränkisch, Zweigelt en St. Laurent.
Vooral de eerstgenoemde maakt de laatste paar jaar furore. En dat is mede te danken aan een drastische wijziging van stijl. Waar eerst nog sprake was van ‘zwaarbekelderde’ alcoholische monsters die terugbrulden naar de uit eikenhout opgetrokken blockbusters uit de nieuwe wereld, wordt u er nu veel meer gewerkt richting een lichtvoetigere, verfijndere en transparantere beleving.
Vooral het Mittel- en het Südburgenland, aan de grens met Hongarije, worden gezien als het epicentrum van de Blaufränkisch. In 2004 bezocht ik in ‘Mittel’ het wijngoed van Franz Weninger. Toen vond ik het rood dat hij van deze druif maakte weliswaar goed, maar nogal bombastisch. Dat had wellicht alles te maken met het feit dat hij toen nog zijn reputatie als voorvechter van ‘red power’ eer aan wilde doen. In die tussenliggende jaren heeft Franz echter het biologisch-dynamische licht gezien -wellicht op ‘groen’ gezet door zijn zoon Franz jr die bijna aanpalende Hongaarse domein bestiert- en het resultaat is thans veel bijzonderder.
Zo kan Blaufränkisch dus ook smaken. Nergens zwaar kapitaliserend op het eiken van barriques. Een opvoeding op ‘groot hout’ (de wijn heeft anderhalf jaar op gebruikte foeders gelegen) heeft geresulteerd in een zachte, elegante, voorzichtige opeenstapeling van licht gestoofd rood fruit, rijpe pruim, wat zoete rode kool, flirtend met vanille. In Oostenrijk wordt gerept dat hier sprake is van een ‘bourgondische’ stijl voor de Blaufränkisch Als dat zo is, dient zich wel meteen de vraag aan binnen welk genre het rood van de pinot noir valt, de druif die momenteel ook door steeds meer Oostenrijkse topproducenten wordt aangeplant.
The New York Times schreef ooit dat niets de Amerikaanse wijnliefhebber zo benauwt als een umlaut. Nu zijn wij hier op het Oude Continent wat onverschrokkener. We fietsen zonder mal helmpje, vrezen geen rauwmelkse stinkkaas en durven wijn te drinken ook nog. Zelfs die met puntjes boven een klinkertje. Hoewel... Schenk onverhoeds blaufränkisch en het bezoek deinst toch even terug. Niet ver. Want die geur! Die smaak! Frambozen aan de struik, herfstzon in de lucht, een boer die heel lekker hout in de fik steekt. Wat is dat voor wijn, met die umlaut, en schenk nog eens bij, bitte? Blaufränkisch heet de druif en je kunt er rode wijn van maken waar je heel blij van wordt en nooit meer bang.
Bij OOSTENRIJK denkt men meestal aan witte wijn – als je tenminste niet meer aan Sachertorte of walsen of de Spaanse rijschool in Wenen denkt. Niettemin, in Mittelburgenland wordt voornamelijk rode wijn gemaakt. De belangrijkste druivensoort voor die tachtig procent wijn die rood is, heet blaufränkisch – Blaufränkischland heet het hier dan ook wel.
Hoe het druiftechnisch zit met die blaufränkisch wordt in de boeken niet heel duidelijk beschreven, wat betekent dat niemand het weet. Er wordt gezegd dat het al ver voor de Middeleeuwen de gewoonte was om druivensoorten te verdelen in fränkische en de rest. De fränkische was de naam voor de beste soorten, de druiven die uit het Frankische Rijk kwamen. Het is het soort vaagheid waar historici woest van worden. ‘Ver voor de Middeleeuwen’: de een laat de Middeleeuwen in 500 beginnen, de ander in 1000 – met opties voor alle jaartallen daartussenin. En het Frankische Rijk varieerde in de loop der tijden van niet meer dan een stukje BELGIË en Noord-FRANKRIJK tot bijna heel Europa toen Karel de Grote de baas was. Hoe dan ook, de fränkische druiven waren beter dan de andere, en we hopen maar dat iemand ooit eens een paar jaar de tijd neemt om uit te zoeken welke druivensoorten dat waren.
Inmiddels heet blaufränkisch in Hongarije kékfrankos, in Tsjechoslowakije frankovka, en franconia in Friuli in Noordoost-ITALIË. Dat klinkt samenhangend. Duitsers daarentegen noemen ’m limberger, en Bulgaren gamé. In Kroatië zeggen ze borgonja. Jarenlang heeft men dan ook gedacht dat de blaufränkisch eigenlijk een GAMAY is. Nee, zeiden anderen, het is een plaatselijk pseudoniem van SYRAH, of van MONDEUSE NOIRE. Tsja. Alsof die twee een en dezelfde zijn. Ze zijn in ieder geval volstrekt anders dan gamay.
Dat blaufränkisch voor gamay werd aangezien, kwam doordat beide druivensoorten bijna dezelfde bladvorm hebben. Maar zodra je het proeft, besef je dat hetzelfde blad wat anders is dan dezelfde smaak. Nu zie en ruik je hier noch veel blaufränkisch noch vaak mondeuse, maar dat-ie mensen aan mondeuse doet denken snap ik wel. Hoewel-ie ook wat kan hebben van BARBERA of CABERNET FRANC. Zeker is wel inmiddels dat hij tot de PINOT/GOUAIS-familie behoort, en daarmee ook familie is van gamay.
Kortom, niemand weet het. Als de blaufränkisch een mens was geweest, had hij in therapie gemoeten omdat iedereen ’m voor iemand anders houdt en hij het zelf ook niet meer weet. Wel bekend: kan prima zijn, vol sappig donker fruit, kruiden, vleug tabak, en met een mooi hapje tannine.